De Geuzen: het eerste slachtoffer valt al vóór 13 maart 1941

De executie van de vijftien Geuzen en de drie Februaristakers op 13 maart 1941 op de Waalsdorpervlakte is bij veel mensen wel bekend. Maar daar begint én eindigt het verhaal van de ‘Achttien dooden’ niet.

Dodencellen Oranjehotel

De dodencellen in het Oranjehotel. De ter dood veroordeelde Geuzen werden afgezonderd van de andere gevangenen.

(Foto Hjalmar Teunissen)

Al kort nadat de mannen na een showproces in Den Haag zijn veroordeeld en doodgeschoten schrijft Jan Campert het gedicht ‘Het lied der achttien dooden’. Het gedicht over een naamloze Geus die in zijn cel op zijn dood wacht maakt veel indruk en wordt wijd verspreid. Toch zijn er al vóór 13 maart 1941 twee Geuzen door de Duitsers vermoord.

Sjaak Boezeman

Sjaak Boezeman.

(Foto via Gertjan van de Velden)

Het eerste slachtoffer is Maassluizer Sjaak Boezeman, hij is opgepakt op maandag 2 december 1940 door de Sicherheitspolizie. Een zoekactie naar belastend materiaal in zijn huis levert niets op. Toch wordt de 25-jarige Boezeman meegenomen naar een gevangenis in Rotterdam. Daar noteert iemand op zijn arrestantenkaart die in het Stadsarchief Rotterdam wordt bewaard de tekst ‘Geus?’ Een dag later wordt hij overgebracht naar het Oranjehotel in Scheveningen.

Sjaak Boezeman is inderdaad lid van de eerste verzetsgroep van Nederland, hij leidt de Maassluise afdeling nadat hij in contact is gekomen met Arij Kop, de leider van de Vlaardingse Geuzen. In de cel probeert hij in contact te komen met zijn familie. In de voering van zijn jas verbergt hij een serie brieven en kaarten aan zijn familie. Pas jaren na zijn dood vindt zijn oudste zus per toeval de brieven, een boodschap uit het verleden. Op 12 december 1940 schrijft Boezeman:

,,Sinds ik van jullie ben weggehaald ben ik nog steeds niet verhoord. Ik ben in een cel gezet en verder niets. (…) Om mij behoeven jullie echt niet ongerust te zijn, want ik kom er wel door. Heel vaak ben ik vrolijk en opgeruimd en als ik in de put zit ben ik er heus steeds weer gauw uit.’’

Boezeman schrijft verder dat hij hoopt snel te worden verhoord. Ik red me er wel uit, denkt hij stellig. Dat verhoor komt pas een maand later. Op woensdagavond 8 januari 1941 om 23.05 uur wordt hij uit zijn cel in het Oranjehotel gehaald om op het Binnenhof te worden verhoord. ’s Nachts om 3.05 wordt hij bewusteloos in zijn cel gegooid, twee Nederlandse bewakers ontfermen zich over hem. Zijn polsen zijn doorgesneden. Volgens Boezeman, die even bij kennis is, hebben zijn ondervragers dat gedaan om zelfmoord te simuleren. ’s Ochtends om 10.00 uur wordt Boezeman dood aangetroffen in zijn cel. Hij is de eerste Geus die zijn leven verliest.

Bram Fernandes

De joodse Surinaamse Vlaardinger Bram Fernandes is geboren op 4 november 1906 in Paramaribo, hij trouwt met Willemijntje Gijsbertha Alblas en woont met haar en hun twee kinderen in de Sportlaan. Al direct na de bezetting wordt Fernandes lid van de Geuzen, schrijft zijn vrouw na de oorlog in een brief aan de Oorlogsgravenstichting. Het is onbekend wat hij precies bij de Geuzen heeft gedaan, maar op 24 februari 1941 wordt hij met 41 andere Vlaardingers opgepakt en naar de cellen van de politie onder het stadhuis gebracht. Snel laat de Sicherheitspolizei de Markt afzetten om te voorkomen dat ongeruste familieleden hun geliefden proberen te bereiken. Later op de dag worden de arrestanten naar het Oranjehotel gebracht.

Iets meer dan een week later wordt Fernandes vermoord, doodgeslagen op 3 of 4 maart 1941. Volgens de overlijdensakte is hij op 4 maart om twee uur ’s nachts dood aangetroffen. Zijn weduwe plaatst op 7 maart 1941 in de Nieuwe Vlaardingse Courant een overlijdensadvertentie: ‘Maandagnacht 3 maart werd van ons weggerukt: ‘Bram Fernandes’.

Jarenlang blijft zijn verhaal onbekend, totdat Siebe Idzinga, die na de oorlog in het huis van Fernandes aan de Sportlaan is opgegroeid, het boek ‘Fernandes, een vergeten Geus’ schrijft.

In 2022 is in de Sportlaan voor zijn woning een Stolperstein onthuld, er was eerder al een plaquette geplaatst. En dat is niet de enige plek waar de moed van Fernandes wordt herdacht. In Suriname wordt hij genoemd op een plaquette bij het Monument voor de Gevallenen en komt hij voor op de Erelijst van de Gevallenen die bewaard wordt in de hal van de ingang Binnenhof 1a van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar Buchenwald

Een groot deel van de opgepakte Geuzen komt niet aan bod bij het showproces in het gebouw van de Hoge Raad. De meesten van hen worden op 8 april 1941 per trein naar Weimar gebracht. Daar aangekomen wachten SS’ers met stokken op hen. De gevangenen worden tijdens de 8 kilometer lange voettocht naar concentratiekamp Buchenwald geslagen als ze volgens de SS niet snel genoeg lopen.

Een van hen is Geus Maarten de Wilt die onder meer wapens heeft vervoerd en een slagerij heeft. Hij is op 4 maart 1941 thuis gearresteerd en overgebracht naar het Oranjehotel. Daar schrijft hij aan zijn verloofde Jannie:

,,Jannie, ik maak het goed, zit in een cel. Ze zeggen dat ik lid ben van het Geuzenvendel en daarom houden ze mij hier, ik weet niet hoe lang. (…) Ik kan niet beter schrijven, geen tafel en geen vrijheid. ’t Is om gek te worden. (…) Ze nemen hier alles van je af.’’

 

Briefje Geus Maarten de Wilt

De brief die Maarten de Wilt snel aan zijn verloofde kon schrijven.

(Foto van brief door Sander Nagel)

Een paar weken later, op 8 april 1941, worden Maarten de Wilt en 155 andere Geuzen naar concentratiekamp Buchenwald gestuurd. Hij mag naar huis schrijven, maar dan wel in het Duits, en zijn brief wordt gecensureerd. Verplicht moet hij in de eerste zin altijd schrijven dat hij ‘gezond en opgewekt’ is, terwijl hij moet zien te overleven in een brute omgeving. Gelukkig kan Maarten over de toekomst fantaseren, hij schrijft bijvoorbeeld op 20 juli 1941:

,,Dag en nacht ben je nooit uit mijn gedachten. Als ik weer terug ben, kunnen we samen opnieuw beginnen, toch? Dat zal geweldig zijn, jij ook in een witte jurk, dat wil je toch? Ik verlang heel erg naar die tijd.’’

In september 1942 wordt Maarten overgeplaatst naar Keulen, hij belandt van de hel in de hemel. Hij krijgt beter eten, mag brieven meegeven aan Nederlanders die ‘gewoon’ in Keulen werken en mag zelfs pakketten ontvangen. Groot is de teleurstelling dan ook als hij in mei 1944 naar Wieda moet, een van de satellietkampen van het beruchte Dora-Mittelbauw waar gewerkt wordt aan de V2. Weer honger, weer mishandelingen.

Op 2 mei 1945 wordt Maarten bevrijd door de Amerikanen, in Malchow, een satellietkamp van Ravensbrück. Een maand later is hij terug in Vlaardingen. Jannie is hem niet vergeten, op 13 februari 1946 verloven zij zich, op 11 juni 1947 treden ze in het huwelijk.

Verloving Maarten de Wilt en Jannie Schouten

Verlovingsfoto van Jannie Schouten en Maarten de Wilt, 13 februari 1946

(Foto via Marla de Wilt)

Meer dan zeventig Geuzen komen nooit meer thuis uit de kampen en strafgevangenissen.